Er zijn een aantal dingen die wat mij betreft onlosmakelijk verbonden zijn met de coronacrisis. Mondkapjes en handgel natuurlijk, die massaal werden opgekocht. Maar ook saturatiemeters, die plotseling niet waren aan te slepen. Deze kleine apparaatjes meten het zuurstofgehalte in je bloed. Daarvoor hoef je je vinger er slechts een paar seconden op te leggen. Omdat juist een dalend zuurstofgehalte bij coronapatiënten een voorbode is van ernstige complicaties, kunnen mensen op die manier mogelijk sneller worden geholpen.
Longpatiënten maken al veel langer gebruik van deze apparaatjes. Maar zelf zag ik ze voor het eerst in de Atacamawoestijn in het noorden van Chili. Daar bezocht ik een aantal jaar geleden de reusachtige ALMA-telescoop. Dat is de grootste telescoop ter wereld, bestaande uit 66 antennes op een duizelingwekkende 5058 meter boven zeeniveau.
Zulke hoogtes kunnen gekke dingen doen met mensen. Omdat er minder zuurstof in de lucht zit, kun je last krijgen van hoogteziekte. Het advies is dan ook altijd om zo rustig mogelijk te stijgen. Dat lukt in mijn geval niet helemaal. Ik kom op zondag vanaf zeeniveau aan op een hoogte van 2500 meter. Twee dagen later ga ik vervolgens al naar ruim vijfduizend meter.
Gelukkig worden we door de organisatie van de perstrip goed in de gaten gehouden. Elke keer als ik de bus weer in kom, moet ik mijn vinger opnieuw op de saturatiemeter leggen om te kijken of mijn lichaam het nog wel aankan. Maar hoewel mijn waardes goed blijven voor de omstandigheden, voel ik mijn hart steeds harder bonken en raak ik snel buiten adem. Elke keer als ik buk om het statief van mijn camera op te zetten moet ik daarna eerst even blijven staan om de duizeligheid te laten zakken.
Toch komt de echte klap juist pas als ik weer terug ben in het dorpje op 2500 meter hoogte. Ik moet overgeven en voel me hondsberoerd. De hoogte heeft me alsnog te pakken gekregen. Van mijn plan om na de klus nog een aantal dagen de omgeving te verkennen komt dan ook niets meer terecht. Nog verder afdalen naar zeeniveau is een gezonder idee en dus pak ik het vliegtuig naar huis.
Zo ziek als in Chili ben ik tijdens latere reizen op grote hoogte gelukkig nooit meer geworden. Misschien dat de thee van cocabladeren in Peru me toch hielp. De lokale bevolking kauwt al eeuwenlang op de bladeren, hoewel de werking ervan tegen hoogteziekte nooit wetenschappelijk is aangetoond. De tactiek van langzaam wennen, zoals ik dat in Ecuador deed, lijkt dan ook het meest effectief. Toch geloof ik dat ik niet echt gemaakt ben voor deze hoogtes.
Maar het heeft wel degelijk voordelen om er af en toe wat tijd door te brengen. Niet voor niets gaan hardlopers en wielrenners op hoogtestage zodat ze daarna op zeeniveau beter presteren. En ook in tijden van corona blijken grote hoogtes een goede plek. Volgens sommige onderzoekers lijkt het er namelijk op dat mensen die op minimaal 2500 meter hoogte leven, minder vatbaar zijn voor het coronavirus. Zij zouden beter bestand zijn tegen lage zuurstofgehaltes in het bloed.
Goed nieuws voor hen. Maar helaas heb ik er hier in São Paulo weinig aan. De enige grote hoogte waar ik op dit moment leef, is mijn appartement op de vijftiende verdieping van een flatgebouw.
Deze column verscheen op 25 juni 2020 op de website van RTL Nieuws