Uitgeput en afwisselend rillend en zwetend lig ik in bed. Of het Covid-19 is dat ik onder de leden heb of niet, weet ik niet. Testen zijn ook in Brazilië schaars. Maar wat het ook is, ik voel me hondsberoerd. En dat wordt er niet beter op wanneer mijn buurtgenoten weer met potten en pannen hun balkons opgaan om met een lawaaiprotest hun onvrede over president Bolsonaro kenbaar te maken. Mijn hoofd knalt al bijna uit elkaar van de pijn als ook zijn aanhangers weer van zich laten horen. Luidkeels roepen ze dat de demonstranten aan het werk moeten gaan of moeten oprotten naar communistische landen.
Toch lijken de protesten tijdens mijn ziekbed langzaamaan wat minder fel te worden. Op sommige avonden blijft het zelfs helemaal stil. Als ik weer beter ben, zie ik in de lift een brief hangen van het beheer van ons flatgebouw. Met het dringende verzoek om uitsluitend met potten en pannen te demonstreren, niet meer verbaal. Dat zou namelijk voor teveel onrust zorgen.
Zou dat de reden zijn waarom het stiller is geworden? Of hebben de demonstranten hun protest simpelweg opgegeven, omdat er toch niets verandert? Of zijn steeds meer mensen het eigenlijk wel zat om binnen te zitten? Als ik weer in staat ben om alle berichten op mijn sociale media te volgen, begint het daar wel op te lijken. Kennissen die president Bolsonaro eerst nog voor gek verklaarden, delen nu opeens ook berichten dat ‘we toch eigenlijk wel weer aan het werk moeten’. Terwijl de ziekenhuizen in verschillende deelstaten juist nu hun maximumcapaciteit bereiken. En het dodental nog steeds in rap tempo oploopt.
Maar de lawaaiprotesten mogen dan steeds stiller worden, de discussies over dit onderwerp worden juist alleen maar gevoeliger. Uit zelfbescherming merk ik al dat ik politieke discussies via Whatsapp liever uit de weg ga. Een vriendin vertelde me zelfs dat ze overweegt het contact met sommige van haar vrienden te verbreken. “Ik wist al dat ze politiek andere mening hebben, maar het lukte meestal nog wel om politieke onderwerpen te vermijden in gesprekken. Maar nu met deze coronacrisis zou ik niet weten hoe ik het daar niet over kan hebben.”
Er lijken twee kampen te zijn ontstaan in Brazilië: aan de ene kant heb je de mensen die willen dat iedereen weer ‘gewoon’ aan het werk gaat, met president Bolsonaro voorop. Als je het daar niet helemaal mee eens bent, word je al snel in het kamp van de tegenstanders geplaatst. Kritiek hebben betekent dat je jezelf alleen maar wil opsluiten en uiteraard dat je een communist bent, aldus de aanhangers van de president. Je bent voor of tegen de economie, dat is blijkbaar de enige keuze. Een bizarre en gevaarlijke versimpeling als je het mij vraagt, die niet bepaald helpt om deze crisis te lijf te gaan. Een middenweg vinden wordt steeds lastiger.
Het dieptepunt kwam wat mij betreft in de vorm van een video van een onderneemster. Op sociale media deed ze een suggestie: mensen die voorstander zijn van sociale isolatie moeten maar een rood lintje dragen en hun voordeur moet gemarkeerd worden. Want deze mensen ‘die niet willen werken’ hebben volgens haar geen recht op gezondheidszorg en moeten geweerd worden uit de supermarkt. Dat doet je waarschijnlijk wel ergens aan denken toch? Juist, de vergelijking met Jodensterren werd al snel gemaakt.
Gelukkig houden de meeste Brazilianen er niet van dit soort extreme ideeën erop na. Maar het versimpelen van de discussie over de crisis wordt wel op grote schaal gedaan. En de kans is groot dat president Bolsonaro daar uiteindelijk van gaat profiteren. Want hoe langer de crisis duurt, hoe langer mensen in hun vrijheid beperkt worden, hoe gefrustreerder ze raken. De behoefte aan een gezamenlijke vijand is groot. En het wordt steeds verleidelijker om niet het virus als vijand te zien, maar de mensen die hen in hun vrijheid beperken. De mensen die zogenaamd tegen de economie zijn. Je kunt het zien als slimme politieke strategie. Of als een levensgevaarlijke gok.
Deze column verscheen op 23 april 2020 op de website van RTL Nieuws